1. Alle bevoegde organen stellen het recht op uitkeringvast op grond van alle wetgevingen van de lidstaten die op de betrokkene van toepassing zijn geweest, indien een daartoe strekkend verzoek is ingediend, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk verzoekt om uitstel van de toekenning van de ouderdomsuitkeringen krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten.
2. Indien de betrokkene op een bepaald tijdstip niet of niet meer voldoet aan de voorwaarden van alle wetgevingen van de lidstaten die op hem van toepassing zijn geweest, houden de organen die de wetgeving toepassen aan welker voorwaarden wel is voldaan, bij de berekening overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder a) of b), geen rekening met de tijdvakken die zijn vervuld onder de wetgevingen aan welker voorwaarden niet of niet meer is voldaan, als dat resulteert in een lager bedrag aan uitkering.
3. Lid 2 wordt dienovereenkomstig toegepast voorzover de betrokkene uitdrukkelijk verzocht heeft om uitstel van de toekenning van een of meer ouderdomsuitkeringen.
4. Een nieuwe berekening wordt ambtshalve uitgevoerd zodra aan de in de andere wetgevingen gestelde voorwaarden is voldaan of indien de betrokkene verzoekt om toekenning van een ouderdomsuitkering welke op grond vanlid 1 is uitgesteld, tenzij met de tijdvakken die onder andere wetgevingen zijn vervuld reeds rekening wordt gehouden overeenkomstig lid 2 of 3.